repartir
(v)
(dividir)
|
toewijzen
(v)
(dividir)
|
repartido
repartem
repartes
repartiam
repartias
|
toegewezen
wijzen toe
wijst toe
wees toe
wezen toe
|
repartir
(v)
(organização)
|
verdelen
(v)
(organização)
|
repartido
repartem
repartes
repartiam
repartias
|
verdeeld
verdeelt
verdelen
verdeelde
verdeelden
|
repartir
(v)
(organização)
|
uiteen doen vallen
(v)
(organização)
|
repartir
(v)
(dividir)
|
toekennen
(v)
(dividir)
|
repartido
repartem
repartes
repartiam
repartias
|
toegekend
kent toe
kennen toe
kenden toe
kende toe
|
repartir
(v)
(parte)
|
een breuk veroorzaken tussen
(v)
(parte)
|
repartir
(v)
(organização)
|
een breuk veroorzaken tussen
(v)
(organização)
|
repartir
(v)
(parte)
|
verdelen
(v)
(parte)
|
repartido
repartem
repartes
repartiam
repartias
|
verdeeld
verdeelt
verdelen
verdeelde
verdeelden
|
repartir
(v)
(objetos)
|
halveren
(v)
(objetos)
|
repartido
repartem
repartes
repartiam
repartias
|
gehalveerd
halveert
halveren
halveerde
halveerden
|
repartir
(v)
(parte)
|
delen
(v)
(parte)
|
repartido
repartem
repartes
repartiam
repartias
|
gedeeld
delen
deelt
deelden
deelde
|
repartir
(v)
(dividir)
|
verdelen
(v)
(dividir)
|
repartido
repartem
repartes
repartiam
repartias
|
verdeeld
verdeelt
verdelen
verdeelde
verdeelden
|
repartir
(v)
(organização)
|
delen
(v)
(organização)
|
repartido
repartem
repartes
repartiam
repartias
|
gedeeld
delen
deelt
deelden
deelde
|
repartir
(v)
(dividir)
|
toebedelen
(v)
(dividir)
|
repartido
repartem
repartes
repartiam
repartias
|
toebedeeld
bedelen toe
bedeelt toe
bedeelden toe
bedeelde toe
|
repartir
(v)
(parte)
|
uiteen doen vallen
(v)
(parte)
|