progredir
(v)
(sa de)
|
vooruitgaan
(v)
(sa de)
|
progredido
progridem
progrides
progrediam
progredias
|
vooruitgegaan
gaan vooruit
gaat vooruit
gingen vooruit
ging vooruit
|
progredir
(v)
(comércio)
|
beteren
(v)
(comércio)
|
progredido
progridem
progrides
progrediam
progredias
|
gebeterd
betert
beteren
beterden
beterde
|
progredir
(v)
(avançar)
|
vorderingen maken
(v)
(avançar)
|
progredir
(v)
(sa de)
|
vorderingen maken
(v)
(sa de)
|
progredir
(v)
(trabalho)
|
vooruitgang boeken
(v)
(trabalho)
|
progredir
(v)
(avançar)
|
vooruitgaan
(v)
(avançar)
|
progredido
progridem
progrides
progrediam
progredias
|
vooruitgegaan
gaan vooruit
gaat vooruit
gingen vooruit
ging vooruit
|
progredir
(v)
(situação)
|
beter worden
(v)
(situação)
|
progredir
(v)
(sa de)
|
verbeteren
(v)
(sa de)
|
progredido
progridem
progrides
progrediam
progredias
|
verbeterd
verbeteren
verbetert
verbeterden
verbeterde
|
progredir
(v)
(trabalho)
|
verbeteren
(v)
(trabalho)
|
progredido
progridem
progrides
progrediam
progredias
|
verbeterd
verbeteren
verbetert
verbeterden
verbeterde
|
progredir
(v)
(comércio)
|
beter worden
(v)
(comércio)
|
progredir
(v)
(avançar)
|
vooruitgang boeken
(v)
(avançar)
|
progredir
(v)
(sa de)
|
vooruitgang boeken
(v)
(sa de)
|
progredir
(v)
(trabalho)
|
opschieten
(v)
(trabalho)
|
progredido
progridem
progrides
progrediam
progredias
|
opgeschoten
schieten op
schiet op
schoten op
schoot op
|
progredir
(v)
(situação)
|
er bovenop komen
(v)
(situação)
|
progredir
(v)
(avançar)
|
verbeteren
(v)
(avançar)
|
progredido
progridem
progrides
progrediam
progredias
|
verbeterd
verbeteren
verbetert
verbeterden
verbeterde
|
progredir
(v)
(sa de)
|
beter worden
(v)
(sa de)
|
progredir
(v)
(trabalho)
|
vorderen
(v)
(trabalho)
|
progredido
progridem
progrides
progrediam
progredias
|
gevorderd
vorderen
vordert
vorderde
vorderden
|
progredir
(v)
(comércio)
|
er bovenop komen
(v)
(comércio)
|
progredir
(v)
(avançar)
|
opschieten
(v)
(avançar)
|
progredido
progridem
progrides
progrediam
progredias
|
opgeschoten
schieten op
schiet op
schoten op
schoot op
|
progredir
(v)
(sa de)
|
opschieten
(v)
(sa de)
|
progredido
progridem
progrides
progrediam
progredias
|
opgeschoten
schieten op
schiet op
schoten op
schoot op
|
progredir
(v)
(trabalho)
|
beter worden
(v)
(trabalho)
|
progredir
(v)
(situação)
|
verbeteren
(v)
(situação)
|
progredido
progridem
progrides
progrediam
progredias
|
verbeterd
verbeteren
verbetert
verbeterden
verbeterde
|
progredir
(v)
(avançar)
|
vorderen
(v)
(avançar)
|
progredido
progridem
progrides
progrediam
progredias
|
gevorderd
vorderen
vordert
vorderde
vorderden
|
progredir
(v)
(sa de)
|
vorderen
(v)
(sa de)
|
progredido
progridem
progrides
progrediam
progredias
|
gevorderd
vorderen
vordert
vorderde
vorderden
|
progredir
(v)
(trabalho)
|
vorderingen maken
(v)
(trabalho)
|
progredir
(v)
(comércio)
|
verbeteren
(v)
(comércio)
|
progredido
progridem
progrides
progrediam
progredias
|
verbeterd
verbeteren
verbetert
verbeterden
verbeterde
|
progredir
(v)
(avançar)
|
beter worden
(v)
(avançar)
|
progredir
(v)
(situação)
|
beteren
(v)
(situação)
|
progredido
progridem
progrides
progrediam
progredias
|
gebeterd
betert
beteren
beterden
beterde
|
progredir
(v)
(trabalho)
|
vooruitgaan
(v)
(trabalho)
|
progredido
progridem
progrides
progrediam
progredias
|
vooruitgegaan
gaan vooruit
gaat vooruit
gingen vooruit
ging vooruit
|