morrer
(v)
(parar)
|
stilvallen
(v)
(parar)
|
morrido
morrem
morres
morriam
morrias
|
stilgevallen
valt stil
vallen stil
viel stil
vielen stil
|
morrer
(v)
(pessoa)
|
sterven
(n)
(v)
(pessoa)
|
morrido
morrem
morres
morriam
morrias
|
gestorven
sterven
sterft
stierf
stierven
|
morrer
(v)
(parar)
|
niet meer werken
(v)
(parar)
|
morrer
(v)
(pessoa)
|
heengaan
(v)
(pessoa)
|
morrido
morrem
morres
morriam
morrias
|
heengegaan
gaan heen
gaat heen
gingen heen
ging heen
|
morrer
(v)
(motor de combustão interna)
|
niet meer werken
(v)
(motor de combustão interna)
|
morrer
(v)
(acidente)
|
verongelukken
(v)
(acidente)
|
morrido
morrem
morres
morriam
morrias
|
verongelukt
verongelukken
verongelukt
verongelukte
verongelukten
|
morrer
(v)
(pessoa)
|
doodgaan
(v)
(pessoa)
|
morrido
morrem
morres
morriam
morrias
|
doodgegaan
gaat dood
gaan dood
gingen dood
ging dood
|
morrer
(v)
(motor de combustão interna)
|
stilvallen
(v)
(motor de combustão interna)
|
morrido
morrem
morres
morriam
morrias
|
stilgevallen
valt stil
vallen stil
viel stil
vielen stil
|
morrer
(v)
(acidente)
|
omkomen
(v)
(acidente)
|
morrido
morrem
morres
morriam
morrias
|
omgekomen
komen om
komt om
kwam om
kwamen om
|
morrer
(v)
(pessoa)
|
overlijden
(n)
(v)
(pessoa)
|
morrido
morrem
morres
morriam
morrias
|
overleden
overlijden
overlijdt
overleed
overleden
|